Перевод: со всех языков на нидерландский

с нидерландского на все языки

С нидерландского на:
Все языки
Со всех языков на:
Все языки
Английский
Нидерландский
Французский

doen wassen

Толкование Перевод

1 grossir

grossir [groosier]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 dikker worden

2 groter worden

3 toenemen

4 wassen 〈 rivier〉

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 dikker maken ⇒ doen zwellen

2 groter maken ⇒ vergroten

3 talrijker maken

4 overdrijven ⇒ opblazen

5 〈 rivieren〉 doen wassen

v

1) dikker worden/maken

2) groter worden/maken

3) toenemen

4) (doen) wassen [rivier]

5) talrijker maken

6) overdrijven

Dictionnaire français-néerlandais > grossir
2 wash

adj. kan gewassen worden
--------
n. was; wassen; afwas; schoonmaak; wasmiddel; laag; golfslag
--------
v. wassen; schoonmaken; afwassen; overstromen; overtrekken (met verf)

wash¹

[ wosj]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 was ⇒ het wassen

2 vieze, waterige troep ⇒ slootwater, slappe thee

♦voorbeelden:

1   give something a wash • iets wassen

     have a wash • zich wassen

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 was(goed)

♦voorbeelden:

1   a large wash • veel wasgoed

III 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 golfslag

2 zog ⇒ kielwater

3 spoelwater

♦voorbeelden:

¶ 〈 informeel〉 it'll come out in the wash • het zal wel loslopen/in orde komen

————————

wash²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 zich wassen ⇒ zich opfrissen

2 gewassen (kunnen) worden

3 〈 informeel〉 geloofwaardig zijn

4 breken 〈 van golf〉

♦voorbeelden:

3   that argument won't wash • dat argument gaat niet op

     it won't wash with him • hij zal het niet geloven

4   the waves wash against the dykes • de golven slaan tegen de dijken

¶ wash ashore • aanspoelen

     the stain will wash off • de vlek gaat er (in de was) wel uit

→ wash out wash out/, wash up wash up/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 wassen ⇒ 〈 figuurlijk〉 zuiveren

2 wassen ⇒ de was doen

3 afwassen ⇒ de afwas doen

4 meesleuren 〈 van water〉 ⇒ wegspoelen

5 uitspoelen ⇒ eroderen

6 wassen 〈 tekening〉

♦voorbeelden:

1   wash clean • schoonwassen

     wash off • (eraf) wassen

4   be washed overboard • overboord slaan

→ wash away wash away/, wash down wash down/, wash out wash out/, wash up wash up/

English-Dutch dictionary > wash
3 launder

v. wassen; wassen en strijken; de was doen; witwassen (van zwart geld)

launder

[ lo:ndə]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 wasbaar (en strijkbaar) zijn ⇒ te wassen (en strijken) zijn

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 wassen (en strijken)

2 〈 slang〉 witmaken 〈 zwart geld〉

English-Dutch dictionary > launder
4 laba

de was doen [v], wassen, uitwassen [v]; de was doen [v], logen [v], wassen

Dicionário Português-Holandês e Holandês-Português > laba
5 laba

de was doen [v], wassen, uitwassen [v]; de was doen [v], logen [v], wassen

Papiamento - Hollandsk ordbog > laba
6 Wäsche

Wäsche

〈v.; Wäsche, Wäschen〉

1 het wassen ⇒ was(beurt)

2 was ⇒ wasgoed

3 ondergoed ⇒ lingerie

♦voorbeelden:

1    er ist gerade bei der Wäsche • hij is zich (net) aan 't wassen

das Hemd ist (gerade) in der Wäsche • het hemd is (net) in de was

etwas in die, zur Wäsche geben • iets (in de wasserij) laten wassen

2    gebrauchte, schmutzige Wäsche • vuile was, vuil (linnen)goed

〈 figuurlijk〉 seine schmutzige Wäsche vor anderen Leuten waschen • de vuile was buiten hangen

〈 informeel〉 jemandem die Wäsche machen • de was voor iemand doen

3    frische Wäsche • schoon ondergoed

die Wäsche wechseln • schoon ondergoed aandoen, zich verschonen

¶    〈 informeel〉 jemandem an die Wäsche gehen, wollen • iemand te lijf gaan, willen

〈 informeel〉 da guckte sie dumm aus der Wäsche • daar keek ze van op

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Wäsche
7 facility

n. installatie, is met gemak te doen; werktuig, apparaat, middel; gemak; talent, kennis, bereidheid

facility

[ fəsillətie] 〈meervoud: facilities〉

1 〈 vaak meervoud〉 voorziening ⇒ gelegenheid

2 mogelijkheid

3 vaardigheid ⇒ handigheid, talent

4 simpelheid ⇒ gemakkelijkheid 〈 van taak, muziekstuk〉

♦voorbeelden:

1   research facilities • onderzoeksfaciliteiten

     facilities for laundering • gelegenheid om te wassen

     where are the facilities? • waar kan ik even mijn handen wassen?, waar is het toilet?

2   a cassettedeck with an autoreverse facility • een cassettedeck met autoreverse

     a facility in/with mathematics • (een) talent voor wiskunde

     have an overdraft facility at the bank • rood mogen staan bij de bank

English-Dutch dictionary > facility
8 pan

n. Griekse god die de herders en hun kuddes beschermt (Griekse Mythologie)

pan¹

[ pæn] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 pan ⇒ braad/koekenpan

2 〈 benaming voor〉 panvormig inhoudsvat ⇒ vat, ketel; schaal 〈 van weegschaal〉; toiletpot

————————

pan²

[ pæn] 〈 panned〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 (goud)erts wassen

2 〈 film(kunde)〉 pannen ⇒ laten meedraaien 〈 camera〉

→ pan out pan out/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 wassen in goudzeef

2 〈 informeel〉 scherp bekritiseren ⇒ afkammen, kraken

3 〈 film(kunde)〉pannen, doen meedraaien 〈 de camera〉

English-Dutch dictionary > pan
9 scald

n. brandwond
--------
v. branden (door hete vloeistof of stoom); in kokend water uitkoken, steriliseren; met heet water wassen; bijna aan de kook brengen; licht koken

scald¹

[ sko:ld] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 brandwond ⇒ brandblaar/vlek

2 brand(ziekte) 〈 in het bijzonder in het koren〉

————————

scald²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 zich branden 〈door heet water/stoom〉

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 branden ⇒ (doen) branden/verbranden

2 (uit)wassen ⇒ (uit)koken, steriliseren

3 bijna tot kookpunt verhitten 〈 in het bijzonder melk〉

English-Dutch dictionary > scald
10 blanchir

blanchir [blãsĵier]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 wit, bleek worden ⇒ grijs worden 〈 haar〉

♦voorbeelden:

1    blanchir sous le harnais • in de dienst, in zijn beroep vergrijzen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 wit, blank maken ⇒ bleken ⇒ 〈 culinaria〉 blancheren

2 〈 boekwezen〉 meer wit aanbrengen op ⇒ uitdrijven

3 〈 linnengoed〉 wassen

4 onschuldig verklaren ⇒ vrijpleiten

5 〈 geld〉 witten ⇒ witwassen

♦voorbeelden:

1    blanchir à la chaux • wit kalken

3    〈 informeel〉 être logé, nourri et blanchi • inwoning, kost en bewassing vrij hebben

donner à blanchir • in de was doen

III se blanchir 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich vrijpleiten

♦voorbeelden:

¶    se blanchir la manche • een witte mouw krijgen

1. v
1) wit/bleek/grijs worden

2) bleken

3) wassen en strijken

4) vrijpleiten

5) witwassen
2. se blanchir
v

zich vrijpleiten

Dictionnaire français-néerlandais > blanchir
11 waschen

waschen

1 wassen ⇒ afwassen, (af-, uit)spoelen

2 〈 scheepvaart〉 spoelen ⇒ slaan

3 〈informeel; figuurlijk〉wit maken, witten 〈 geld〉

♦voorbeelden:

1 Wäsche waschen • de was doen

ich wasche mir die Hände • ik was mijn handen

mit der Hand waschen • op de hand wassen

¶ 〈 informeel〉 sich gewaschen haben • er niet om liegen, niet mis zijn

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > waschen
12 dip

n. duik(en); inzinking; daling; dompeling
--------
v. dompelen; dalen; salueren; duiken

dip¹

[ dip]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 〈 benaming voor〉 indoping ⇒ onderdompeling; wasbeurt 〈 dieren, met insecticide〉; 〈 informeel〉 duik 〈 ook figuurlijk〉

2 schepje

3 helling ⇒ daling, dal 〈 landschap〉

4 (kleine) daling ⇒ vermindering

5 getrokken (vet)kaars

6 〈 slang〉 slome duikelaar

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 dipsaus

2 wasmiddel ⇒ bad 〈 voor dieren〉

————————

dip²

〈 dipped〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 duiken ⇒ plonzen, kopje-onder gaan

2 ondergaan ⇒ vallen, zinken

3 hellen ⇒ dalen

4 tasten ⇒ reiken, grijpen

♦voorbeelden:

3   the land dips to the river • het land loopt naar de rivier af

4   dip in • toetasten

     dip into one's financial resources • een aanspraak doen op zijn geldelijke middelen

     dip into one's pocket • in de zak tasten

¶ dip into the future • zich de toekomst proberen voor te stellen

     dip into • vluchtig bekijken

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 〈 benaming voor〉 (onder)dompelen ⇒ (in)dopen; galvaniseren 〈 in bad〉; wassen 〈 dieren in bad met insecticide〉

2 verven ⇒ in verfbad dopen

3 trekken 〈 kaarsen〉

4 scheppen ⇒ putten

5 〈 Brits-Engels〉 dimmen 〈 koplampen〉

♦voorbeelden:

1   dip a hand into the water • een hand in het water steken

4   dip water out of the well • water uit de bron putten

English-Dutch dictionary > dip
13 se

se [sə]

〈 persoonlijk voornaamwoord〉

1 〈 wederkerend〉 zich ⇒ zichzelf

2 〈 wederkerig〉 elkaar

3 〈 onvertaald〉

♦voorbeelden:

1    s'écouter parler • zichzelf graag horen praten

il ne se l'est pas fait dire deux fois • dat liet hij zich geen twee keer zeggen

se laver les mains • zijn handen wassen

3    〈 lijdende vorm〉 ça ne se fait pas • dat doet men niet

〈 lijdende vorm〉 ce plat se mange froid • dit gerecht wordt koud gegeten

〈 onpersoonlijk〉 il se peut que je vienne • misschien kom ik

¶    s'amuser • zich amuseren, elkaar vermaken

s'amuser à faire qc. • het leuk vinden iets te doen

Dictionnaire français-néerlandais > se
14 tuma un bañu

baden [v], in bad doen [v], wassen

Dicionário Português-Holandês e Holandês-Português > tuma un bañu
15 badda

1) in bad doen

2) baden

3) wassen

Kompakt Svensk-Nederländska ordbok > badda
16 spola

1) wassen

2) uitwassen

3) de was doen

4) afspoelen

5) spoelen

Kompakt Svensk-Nederländska ordbok > spola
17 tvätt

1) wassen

2) uitwassen

3) de was doen

Kompakt Svensk-Nederländska ordbok > tvätt
18 tvätta

1) uitwassen

2) de was doen

3) wassen

Kompakt Svensk-Nederländska ordbok > tvätta
19 schwellen

schwellen¹

〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 opzwellen, opzetten ⇒ zwellen

2 zwellen, rijzen, wassen

————————

schwellen²

〈 overgankelijk werkwoord〉〈 formeel〉

1 (doen) zwellen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > schwellen
20 tuma un bañu

baden [v], in bad doen [v], wassen

Papiamento - Hollandsk ordbog > tuma un bañu

См. также в других словарях:

Bart — 1. Am Barte des Narren lernt man scheren. Frz.: A barbe de fol, on apprend à rire. (Recueil, 28.) 2. Barbati praecedunt, sagte Magister Fuchs und stiess den Bock die Treppe hinab. 3. Bart auf Bart ist Geissbocksart. – Eiselein, 55. 4. Bart und… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Verbes irreguliers neerlandais — Verbes irréguliers néerlandais Infinif OVT Participe passé Traduction Bakken Bakte Gebakken Cuire Barsten Barstte Gebarsten Éclater Bederven Bedorf Bedorven Corrompre Bedriegen Bedroog … Wikipédia en Français
Verbes irréguliers néerlandais — Infinif OVT Participe passé Traduction Bakken Bakte Gebakken Cuire Barsten Barstte Gebarsten Éclater Bederven Bedorf Bedorven Corrompre Bedriegen Bedroog Bedrogen … Wikipédia en Français
Wilhelmus — English: William Sheet music of the Wilhelmus National anthem of … Wikipedia
Heiliger — 1. Aller Hilgen stigt de Winter up de Willgen. (S.Allerheiligen.) – Bueren, 33. 2. Arme Heilige haben arme Gefälle und können nicht viel geben. Die Russen: Ein Helliger, der in kupfernen Särgen ruht, gibt nicht viel. (Altmann V, 104.) 3. Auch die … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Nase — 1. Aeingden der Nuos no durch däk uch dän. (Siebenbürg. sächs.) – Schuster, 1111. 2. An seiner Nase findet jeder Fleisch. Er ziehe sich also daran, und bekümmere sich nicht um die Nasen (Angelegenheiten) anderer. 3. Auch zwischen Nas und Lippe… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Unrecht (Subst.) — 1. Altes Unrecht ist leichter zu tadeln als gut zu machen. 2. Aet es bässer Onrääch lecke als Onrääch dôn. (Düren.) – Firmenich, I, 484, 114. 3. Auch die vnrecht thun, hassen das Vnrecht. – Lehmann, II, 30, 39; Simrock, 10733; Körte, 6192. 4. Auf … Deutsches Sprichwörter-Lexikon

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на нидерландский

doen wassen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на нидерландский

doen wassen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: